Actueel
Voor WIA-uitkering moet fiscus van dienstbetrekking weten
29 oktober 2021
Voor WIA-uitkering moet fiscus van dienstbetrekking weten
In beginsel wijst het UWV een verzoek om een WIA-uitkering af als de Belastingdienst niet bekend is met enige dienstbetrekking van de verzoeker.
Nadat een man bijna 104 weken ziek is geweest, vraagt hij bij het UWV een uitkering aan op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Het UWV wijst dit verzoek af, omdat de Belastingdienst niet bekend is met een dienstbetrekking van de man. Volgens het UWV betekent dit dat de man geen loon heeft ontvangen. En door de afwezigheid van loon is evenmin sprake van een dienstbetrekking. Zonder dienstbetrekking is niet te spreken van werknemerschap en dus ook niet van verzekeringsplicht voor de WIA. Bovendien heeft geen afdracht van premies voor de werknemersverzekeringen plaatsgevonden. De man begint vervolgens een beroepsprocedure tegen de afwijzing van zijn verzoek. Rechtbank Rotterdam oordeelt echter dat in zo’n aanvraagsituatie de bewijslast rond het bestaan van een privaatrechtelijke dienstbetrekking bij de man ligt. De stukken die de man overlegt, weten de rechtbank niet te overtuigen. De rechter verklaart zijn beroep daarom ongegrond. Bron: Rb. Rotterdam 05-10-2021 (gepubl. 21-10-2021)
Terug naar overzicht
Nadat een man bijna 104 weken ziek is geweest, vraagt hij bij het UWV een uitkering aan op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Het UWV wijst dit verzoek af, omdat de Belastingdienst niet bekend is met een dienstbetrekking van de man. Volgens het UWV betekent dit dat de man geen loon heeft ontvangen. En door de afwezigheid van loon is evenmin sprake van een dienstbetrekking. Zonder dienstbetrekking is niet te spreken van werknemerschap en dus ook niet van verzekeringsplicht voor de WIA. Bovendien heeft geen afdracht van premies voor de werknemersverzekeringen plaatsgevonden. De man begint vervolgens een beroepsprocedure tegen de afwijzing van zijn verzoek. Rechtbank Rotterdam oordeelt echter dat in zo’n aanvraagsituatie de bewijslast rond het bestaan van een privaatrechtelijke dienstbetrekking bij de man ligt. De stukken die de man overlegt, weten de rechtbank niet te overtuigen. De rechter verklaart zijn beroep daarom ongegrond. Bron: Rb. Rotterdam 05-10-2021 (gepubl. 21-10-2021)