Actueel
Vergrijpboete vergt overtuigend bewijs Belastingdienst
12 april 2022
De Hoge Raad heeft bepaald dat de inspecteur pas een vergrijpboete mag opleggen als hij overtuigend aantoont dat de belastingplichtige dat vergrijp heeft begaan.
De Belastingdienst legt een bv een vergrijpboete op vanwege haar schuld aan het te weinig betalen van een aanslagbelasting. Hof Den Bosch vindt dat terecht omdat de inspecteur aannemelijk maakt dat sprake is van voorwaardelijk opzet bij de bv. De Hoge Raad verwerpt in eerste instantie daartegen gerichte klachten van de bv. Maar de Hoge Raad casseert uiteindelijk ambtshalve de hofuitspraak, omdat het hof een verkeerd uitgangspunt hanteert. Gelet op het EVRM is voor het bewijs met betrekking tot een bestanddeel van een beboetbaar feit onvoldoende dat de fiscus de daarvoor vereiste feiten en omstandigheden aannemelijk maakt. De Belastingdienst moet die feiten en omstandigheden overtuigend aantonen (doen blijken). De Hoge Raad merkt met het oog op de verwijzingsprocedure bovendien het volgende op. In het kader van de vraag of belanghebbende de vereiste aangifte heeft gedaan, heeft het hof geoordeeld dat de bv ‘zich ervan bewust moet zijn geweest’ dat te weinig belasting zou worden geheven. Voor wat betreft ‘de vereiste aangifte’ geldt dat de woorden ‘zich ervan bewust moest zijn’ iets anders betekenen dan ‘weten’. In dat kader betekenen deze woorden dat, zelfs als de aangifteplichtige niet wist dat door inhoudelijke gebreken in zijn aangifte een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting achterwege zou blijven, hij zich daarvan in de desbetreffende omstandigheden wel bewust had moeten zijn. Dat wil hier zeggen dat hij dit had behoren te weten. Onduidelijk is of het hof deze maatstaf voor ogen heeft gehad. De Hoge Raad vernietigt dan ook de hofuitspraak met betrekking tot de boetebeschikking. Maar de vaststelling wat de aangifteplichtige omtrent de juistheid van zijn aangifte had moeten weten, is niet voldoende om te oordelen dat hij met voorwaardelijk opzet heeft gehandeld. Voor de aanwezigheid van voorwaardelijke opzet moet vaststaan dat hij: wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat te weinig belastingheffing zou plaatsvinden, en deze kans ook nog eens bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Bron: Hoge Raad 08-04-2022
Terug naar overzicht
De Belastingdienst legt een bv een vergrijpboete op vanwege haar schuld aan het te weinig betalen van een aanslagbelasting. Hof Den Bosch vindt dat terecht omdat de inspecteur aannemelijk maakt dat sprake is van voorwaardelijk opzet bij de bv. De Hoge Raad verwerpt in eerste instantie daartegen gerichte klachten van de bv. Maar de Hoge Raad casseert uiteindelijk ambtshalve de hofuitspraak, omdat het hof een verkeerd uitgangspunt hanteert. Gelet op het EVRM is voor het bewijs met betrekking tot een bestanddeel van een beboetbaar feit onvoldoende dat de fiscus de daarvoor vereiste feiten en omstandigheden aannemelijk maakt. De Belastingdienst moet die feiten en omstandigheden overtuigend aantonen (doen blijken). De Hoge Raad merkt met het oog op de verwijzingsprocedure bovendien het volgende op. In het kader van de vraag of belanghebbende de vereiste aangifte heeft gedaan, heeft het hof geoordeeld dat de bv ‘zich ervan bewust moet zijn geweest’ dat te weinig belasting zou worden geheven. Voor wat betreft ‘de vereiste aangifte’ geldt dat de woorden ‘zich ervan bewust moest zijn’ iets anders betekenen dan ‘weten’. In dat kader betekenen deze woorden dat, zelfs als de aangifteplichtige niet wist dat door inhoudelijke gebreken in zijn aangifte een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting achterwege zou blijven, hij zich daarvan in de desbetreffende omstandigheden wel bewust had moeten zijn. Dat wil hier zeggen dat hij dit had behoren te weten. Onduidelijk is of het hof deze maatstaf voor ogen heeft gehad. De Hoge Raad vernietigt dan ook de hofuitspraak met betrekking tot de boetebeschikking. Maar de vaststelling wat de aangifteplichtige omtrent de juistheid van zijn aangifte had moeten weten, is niet voldoende om te oordelen dat hij met voorwaardelijk opzet heeft gehandeld. Voor de aanwezigheid van voorwaardelijke opzet moet vaststaan dat hij: wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat te weinig belastingheffing zou plaatsvinden, en deze kans ook nog eens bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Bron: Hoge Raad 08-04-2022