Actueel
Toch hoog btw-tarief voor parkeren bij attractiepark
17 mei 2021
Welk tarief moet een btw-ondernemer toepassen over de vergoeding voor het aanbieden van parkeergelegenheid aan bezoekers van een attractiepark? Het normale tarief of het verlaagde tarief voor attractieparken? De Hoge Raad heeft bepaald dat het aanbieden van parkeerplaatsen een zelfstandige prestatie is. Daarom geldt het normale btw-tarief.
De zaak betreft een bv die een attractiepark exploiteert. De bezoekers van het park betalen een entreeprijs die is belast tegen het lage btw-tarief voor dagrecreatie. Wie met de auto naar het attractiepark gaat, kan parkeren op een daarvoor bestemd parkeerterrein. Dit parkeerterrein is met slagbomen afgesloten. Voor het parkeren moet de bezoeker een afzonderlijke vergoeding betalen. Volgens Hof Den Bosch kwalificeert de parkeergelegenheid niet als een zelfstandige prestatie. Het gaat hier om een handeling die bijkomstig is bij het verlenen van toegang tot het park. Op grond van deze redenering zijn de parkeergelden daarom ook belast tegen het verlaagde tarief. Maar Hoge Raad verwerpt de redenering van de Hoge Raad. Voor wat betreft de gemiddelde bezoeker heeft de parkeerdienst namelijk een afzonderlijk belang ten opzichte van het bezoek aan het attractiepark. Het parkeren van de auto houdt immers alleen verband met de wijze waarop de bezoeker het attractiepark bereikt, terwijl het los staat van het verblijf in het attractiepark. Het parkeren is dus een doel op zich. Dat doel vormt evenmin een ondeelbare economische prestatie met het verlenen van toegang tot het attractiepark. De bv doet nog een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Zij verwijst daarvoor naar exploitanten van kampeer- en hotelbedrijven. Deze exploitanten mogen het verlaagde tarief toepassen voor het geven van parkeergelegenheid aan kampeerders en personen die voor korte termijn verblijf houden. Maar de Hoge Raad oordeelt dat de bv niet met zulke exploitanten is te vergelijken. Bron: Hoge Raad 07-05-2021
Terug naar overzicht
De zaak betreft een bv die een attractiepark exploiteert. De bezoekers van het park betalen een entreeprijs die is belast tegen het lage btw-tarief voor dagrecreatie. Wie met de auto naar het attractiepark gaat, kan parkeren op een daarvoor bestemd parkeerterrein. Dit parkeerterrein is met slagbomen afgesloten. Voor het parkeren moet de bezoeker een afzonderlijke vergoeding betalen. Volgens Hof Den Bosch kwalificeert de parkeergelegenheid niet als een zelfstandige prestatie. Het gaat hier om een handeling die bijkomstig is bij het verlenen van toegang tot het park. Op grond van deze redenering zijn de parkeergelden daarom ook belast tegen het verlaagde tarief. Maar Hoge Raad verwerpt de redenering van de Hoge Raad. Voor wat betreft de gemiddelde bezoeker heeft de parkeerdienst namelijk een afzonderlijk belang ten opzichte van het bezoek aan het attractiepark. Het parkeren van de auto houdt immers alleen verband met de wijze waarop de bezoeker het attractiepark bereikt, terwijl het los staat van het verblijf in het attractiepark. Het parkeren is dus een doel op zich. Dat doel vormt evenmin een ondeelbare economische prestatie met het verlenen van toegang tot het attractiepark. De bv doet nog een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Zij verwijst daarvoor naar exploitanten van kampeer- en hotelbedrijven. Deze exploitanten mogen het verlaagde tarief toepassen voor het geven van parkeergelegenheid aan kampeerders en personen die voor korte termijn verblijf houden. Maar de Hoge Raad oordeelt dat de bv niet met zulke exploitanten is te vergelijken. Bron: Hoge Raad 07-05-2021