Miscommunicatie tijdens vakantieperiode is geen excuus

24 juli 2020

Het niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn betalen van belasting die op aangifte moet worden voldaan of afgedragen vormt een verzuim waarvoor een boete kan worden opgelegd. De mate van schuld en opzet spelen daarbij geen rol.
Een bv doet op 25 juni 2019 aangifte loonheffingen voor het tijdvak juni 2019. Op basis van deze aangifte dient de bv uiterlijk 31 juli 2019 een bedrag van € 103.313 af te dragen. Op 15 augustus 2019 wordt het bedrag betaald. De inspecteur legt op 22 augustus 2019 een naheffingsaanslag loonheffingen op voor het tijdvak juni met een verzuimboete. De bv gaat in beroep tegen de verzuimboete. Zij vindt dat deze niet in verhouding staat tot het verzuim. Er is te laat betaald door een miscommunicatie tijdens de vakantieperiode en in de drie voorgaande jaren is de bv niet in verzuim geweest. Volgens Rechtbank Noord-Holland is de boete terecht en tot een juist bedrag opgelegd. Een verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen. Als daaraan niet wordt voldaan kan een boete van 3% van het belastingbedrag worden opgelegd. De mate van schuld en opzet spelen daarbij geen rol. Afwezigheid van alle schuld kan wel aanleiding zijn tot matiging of het achterwege laten van de boete. Maar daar is hier volgens de rechtbank geen sprake van. Het door miscommunicatie en de vakantieperiode niet tijdig betalen, leidt niet tot het oordeel dat sprake is van afwezigheid van alle schuld. Volgens art. 67c AWR vormt het niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn betalen van belasting die op aangifte moet worden voldaan of afgedragen een verzuim waarvoor de inspecteur de belastingplichtige een boete van ten hoogste € 5.278 kan opleggen. Volgens het BBBB is de verzuimboete bij een betalingsverzuim 3% van het bedrag aan belasting dat niet is betaald. Wel moet de inspecteur rekening houden met omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot een hogere of lagere boete. Om te bepalen of de boete in verhouding staat tot de ernst van het gepleegde feit is van belang onder welke feiten en omstandigheden het verzuim is gepleegd. In de door de bv aangedragen feiten en omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om de boete te matigen. De rechtbank acht de boete, gelet op de hoogte van de verschuldigde loonheffingen, proportioneel. De rechtbank begrijpt dat de boete een fors bedrag is, maar ziet, mede op basis van de feiten en omstandigheden geen grond om de boete te verminderen. Bron: Rb. Noord-Holland 03-07-2020
Terug naar overzicht