Actueel
Minder hypotheekrenteaftrek door verhuur aan zoon
01 september 2020
Een ondernemer die een zelfstandig deel van de woning van zijn ouders bewoont en vanaf die locatie zijn onderneming drijft, beïnvloedt de hypotheekrenteaftrek van zijn ouders. Als hij de huur voor dit gebruik van de woning aftrekt van zijn fiscale winst, vormt dat deel voor zijn ouders geen eigen woning meer.
Een echtpaar bewoont een woning waarvan ieder voor de helft eigenaar is. Het echtpaar heeft een zoon die maatschappelijk gezien zelfstandig leeft. In 2008 komt hij echter na een verbroken relatie op straat te staan. Op dat moment heeft hij omvangrijke schulden, zodat hij geen woonruimte kan krijgen. Noodgedwongen maakt hij gebruik van de hulp van zijn ouders door een woninggedeelte boven de garage van hun woning te betrekken. In 2010 trouwt de man en krijgt hij zelf een zoon. De zoon, de schoondochter en de kleinzoon van het echtpaar staan allemaal ingeschreven op hun adres. Daarnaast drijft de zoon een beveiligingsbedrijf vanuit die woning. In 2017 verhuist de zoon met zijn gezin naar een huurwoning. Over de jaren 2012-2015 wil hij het kostgeld dat hij soms aan zijn ouders betaalt aftrekken als kosten van zijn onderneming. De inspecteur daarmee akkoord. Gevolg is dat de Belastingdienst nu van mening is dat de ruimte die de zoon benut niet behoort tot de eigen woning van zijn ouders. Zij hebben in de ogen van de fiscus een deel van hun woning ter beschikking gesteld aan het gezin van hun zoon. Daardoor kort de inspecteur het echtpaar in hun eigenwoningrenteaftrek. De vader accepteert dit niet en tekent beroep aan bij Rechtbank Noord-Nederland. De vader stelt dat alle bewoners van de woning een gemeenschappelijk huishouden vormen. Daartoe voert hij aan dat zijn echtgenote boodschappen doet, kookt en wast voor het hele gezin. Verder stelt de man dat geen schriftelijke huurovereenkomst is opgesteld en dat zijn zoon lang niet altijd huur/kostgeld betaalde. Maar deze argumenten overtuigen de rechtbank niet. De zoon bewoont het woondeel boven de garage alleen vanwege zijn financiële moeilijkheden. Daar komt nog bij dat het woongedeelte boven de garage kwalificeert als een zelfstandig deel van de woning. Dit deel beschikt namelijk over alle faciliteiten om zelfstandig te kunnen wonen. De rechtbank oordeelt daarom dat de zoon en zijn gezin een ander huishouden vormen dan het huishouden van de ouders. De rechtbank verklaart het beroep van de vader dan ook ongegrond. Bron: Rb. Noord-Nederland 28-08-2020
Terug naar overzicht
Een echtpaar bewoont een woning waarvan ieder voor de helft eigenaar is. Het echtpaar heeft een zoon die maatschappelijk gezien zelfstandig leeft. In 2008 komt hij echter na een verbroken relatie op straat te staan. Op dat moment heeft hij omvangrijke schulden, zodat hij geen woonruimte kan krijgen. Noodgedwongen maakt hij gebruik van de hulp van zijn ouders door een woninggedeelte boven de garage van hun woning te betrekken. In 2010 trouwt de man en krijgt hij zelf een zoon. De zoon, de schoondochter en de kleinzoon van het echtpaar staan allemaal ingeschreven op hun adres. Daarnaast drijft de zoon een beveiligingsbedrijf vanuit die woning. In 2017 verhuist de zoon met zijn gezin naar een huurwoning. Over de jaren 2012-2015 wil hij het kostgeld dat hij soms aan zijn ouders betaalt aftrekken als kosten van zijn onderneming. De inspecteur daarmee akkoord. Gevolg is dat de Belastingdienst nu van mening is dat de ruimte die de zoon benut niet behoort tot de eigen woning van zijn ouders. Zij hebben in de ogen van de fiscus een deel van hun woning ter beschikking gesteld aan het gezin van hun zoon. Daardoor kort de inspecteur het echtpaar in hun eigenwoningrenteaftrek. De vader accepteert dit niet en tekent beroep aan bij Rechtbank Noord-Nederland. De vader stelt dat alle bewoners van de woning een gemeenschappelijk huishouden vormen. Daartoe voert hij aan dat zijn echtgenote boodschappen doet, kookt en wast voor het hele gezin. Verder stelt de man dat geen schriftelijke huurovereenkomst is opgesteld en dat zijn zoon lang niet altijd huur/kostgeld betaalde. Maar deze argumenten overtuigen de rechtbank niet. De zoon bewoont het woondeel boven de garage alleen vanwege zijn financiële moeilijkheden. Daar komt nog bij dat het woongedeelte boven de garage kwalificeert als een zelfstandig deel van de woning. Dit deel beschikt namelijk over alle faciliteiten om zelfstandig te kunnen wonen. De rechtbank oordeelt daarom dat de zoon en zijn gezin een ander huishouden vormen dan het huishouden van de ouders. De rechtbank verklaart het beroep van de vader dan ook ongegrond. Bron: Rb. Noord-Nederland 28-08-2020