Actueel
Kosten borgstelling stichting niet aftrekbaar
08 juli 2020
Degene op wie de ab-regeling van toepassing is, kan onder voorwaarden een verlies uit borgstelling aan de eigen vennootschap in aftrek brengen. Iemand die zich borg stelt voor een onafhankelijke stichting, kan de kosten daarvan niet in aftrek brengen op zijn inkomen.
Een stichting heeft een perceel grond ontwikkeld tot een driving range en een golfbaan met negen par-3- en par-4-banen. Voor deze ontwikkeling heeft de stichting € 1 miljoen geleend. Een bv huurt het golfterrein van de stichting. De indirecte aandeelhouder van de bv, de heer X en een derde hebben zich ieder tot een bedrag van € 500.000 borg gesteld voor een schuld van de stichting aan de bank. Op 11 oktober 2011 spreekt de rechtbank het faillissement uit van de stichting. De bank spreekt daarop de heer X uit hoofde van zijn borgstelling aan. De heer X en de bank komen in dat kader overeen dat de heer X (in termijnen) € 550.000 aan de bank betaalt. Als tegenprestatie draagt de bank haar vordering op de stichting van € 1 miljoen over aan de heer X. Eind 2012 blijkt echter dat de vordering op de stichting niets meer waard is. In zijn aangifte brengt de heer X de betalingen vanwege de borgstelling en de cessie in aftrek. De inspecteur accepteert de aftrek niet. Hof Arnhem-Leeuwarden is van oordeel dat de heer X geen betalingen in aftrek kan brengen op zijn inkomen. De heer X heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij of anderen over het vermogen van de stichting kunnen beschikken als ware het eigen vermogen. De stichting is in fiscaal opzicht daarom niet transparant. De stichting is bovendien geen aandelenvennootschap of andere entiteit in de zin van de ab-regeling. Verder is ook niet van belang dat de heer X en de derde certificaten van de stichting aan hen wilden laten uitdelen. Die certificaten zouden recht geven op (een deel van) het kapitaal van de stichting. Ook heeft de heer X niet aangetoond dat hij, de derde, zijn bv en de stichting een samenwerkingsverband zijn aangegaan. Laat staan dat zij hebben aangetoond wat de rechtsvorm van dat samenwerkingsverband is. Voorts is onduidelijk gebleven hoe de heer X en de derde gerechtigd waren of hadden kunnen zijn tot het vermogen van de stichting. Het hof is van oordeel dat de dga de aan de bank betaalde bedragen niet in aftrek kan brengen. De Hoge Raad heeft dit oordeel zonder nadere motivering bevestigd. Bron: HR 3-7-2020
Terug naar overzicht
Een stichting heeft een perceel grond ontwikkeld tot een driving range en een golfbaan met negen par-3- en par-4-banen. Voor deze ontwikkeling heeft de stichting € 1 miljoen geleend. Een bv huurt het golfterrein van de stichting. De indirecte aandeelhouder van de bv, de heer X en een derde hebben zich ieder tot een bedrag van € 500.000 borg gesteld voor een schuld van de stichting aan de bank. Op 11 oktober 2011 spreekt de rechtbank het faillissement uit van de stichting. De bank spreekt daarop de heer X uit hoofde van zijn borgstelling aan. De heer X en de bank komen in dat kader overeen dat de heer X (in termijnen) € 550.000 aan de bank betaalt. Als tegenprestatie draagt de bank haar vordering op de stichting van € 1 miljoen over aan de heer X. Eind 2012 blijkt echter dat de vordering op de stichting niets meer waard is. In zijn aangifte brengt de heer X de betalingen vanwege de borgstelling en de cessie in aftrek. De inspecteur accepteert de aftrek niet. Hof Arnhem-Leeuwarden is van oordeel dat de heer X geen betalingen in aftrek kan brengen op zijn inkomen. De heer X heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij of anderen over het vermogen van de stichting kunnen beschikken als ware het eigen vermogen. De stichting is in fiscaal opzicht daarom niet transparant. De stichting is bovendien geen aandelenvennootschap of andere entiteit in de zin van de ab-regeling. Verder is ook niet van belang dat de heer X en de derde certificaten van de stichting aan hen wilden laten uitdelen. Die certificaten zouden recht geven op (een deel van) het kapitaal van de stichting. Ook heeft de heer X niet aangetoond dat hij, de derde, zijn bv en de stichting een samenwerkingsverband zijn aangegaan. Laat staan dat zij hebben aangetoond wat de rechtsvorm van dat samenwerkingsverband is. Voorts is onduidelijk gebleven hoe de heer X en de derde gerechtigd waren of hadden kunnen zijn tot het vermogen van de stichting. Het hof is van oordeel dat de dga de aan de bank betaalde bedragen niet in aftrek kan brengen. De Hoge Raad heeft dit oordeel zonder nadere motivering bevestigd. Bron: HR 3-7-2020