Actueel
Huwelijksrelatie overheerst arbeidsrelatie, geen WW
06 mei 2021
Door het hebben van een affectieve relatie is er volgens de rechtbank geen gezagsverhouding en overheerst de huwelijksrelatie. Daardoor bestaat er geen recht op een WW-uitkering.
Een vrouw verzoekt UWV in 2017 om een WW-uitkering toe te kennen. Zij is vanaf 1 januari 1993 werkzaam geweest bij het campingbedrijf van haar ex-echtgenoot. In maart 1993 zijn zij in huwelijk getreden. De vrouw heeft tot 1 mei 2017 diverse werkzaamheden voor het campingbedrijf verricht. De werkzaamheden zijn met ingang van 1 mei 2017 beëindigd op basis van een vaststellings-/beëindigingsovereenkomst vanwege de voorgenomen echtscheiding. De echtscheiding is op 11 juni 2018 uitgesproken. Op 10 april 2017 heeft de vrouw een aanvraag voor een WW-uitkering ingediend. Volgens het UWV heeft de vrouw echter geen recht op een WW-uitkering omdat zij niet is aan te merken als een werknemer en daarom niet is verzekerd voor de WW. Volgens UWV ontbreekt de gezagsverhouding tussen de vrouw en haar werkgever. Uit de stukken blijkt dat de vrouw vanaf 1 januari 2010 onafgebroken € 2.750 bruto per maand heeft verdiend, exclusief vakantietoeslag en een bijtelling privégebruik zakelijke auto van € 766,02 per maand. Het bruto salaris is nooit geïndexeerd en volgens de loonstroken en loonaangiften gebaseerd op een arbeidsomvang van 20 uur per week. Op basis van de vaststellingsovereenkomst heeft zij € 25.000 netto ontvangen. Volgens een verklaring van de vennootschap is de alimentatie van de vrouw vastgesteld op € 4.000 per maand, omdat de vrouw altijd als niet verzekerd voor de werknemersverzekeringen te boek heeft gestaan. Mede op basis hiervan is het UWV van mening dat de huwelijksrelatie van de vrouw in de arbeidsrelatie overheerste en dat er geen sprake is van een dienstbetrekking naar burgerlijk recht. Ook was de vrouw niet verplicht verzekerd. De vrouw is het hier niet mee eens. Volgens haar was er van 1 januari 1993 tot met 30 maart 1994 sprake van een mondelinge arbeidsovereenkomst. De arbeidsovereenkomst van de vrouw is op basis van een vaststellingsovereenkomst beëindigd, waarbij een vergoeding is toegekend, die hoger was dan de transitievergoeding, omdat dit gebruikelijk is. Dat impliceert dat partijen bij de vaststellingsovereenkomst ervan uitgingen dat sprake was van een arbeidsovereenkomst die beëindigd moest worden. Uit het echtscheidingsconvenant blijkt dat de hoogte van de alimentatie niets te maken heeft met het niet verzekerd zijn voor de WW, omdat daarin over de beëindigingsovereenkomst het volgende is opgenomen: ‘De werkgever heeft daarin verklaard dat de vrouw geen verwijt treft ter zake het einde van dit dienstverband, zodat de vrouw eventuele aanspraken op een WW-uitkering kan behouden.’ Rechtbank Gelderland is van mening dat de vrouw er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat zij recht heeft op een WW-uitkering. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de vrouw vanaf 1 januari 1993 tot 1 mei 2017 een arbeidsrelatie heeft gehad met de vennootschap van haar man. Uit de loonstroken blijkt dat er geen afdracht van premies voor de WW en de WIA heeft plaatsgevonden. Volgens haar ex-man kon de vrouw zelf haar werktijden indelen, had zij meer vakantiedagen en werden met haar geen functioneringsgesprekken gevoerd. De vrouw slaagt er niet in, met bijvoorbeeld verklaringen van (ex-)werknemers, aannemelijk maken dat zij, net als de andere werknemers, door haar man werd aangestuurd. Alleen de verklaring van de vrouw vindt de rechtbank onvoldoende voor het aannemen van een gezagsverhouding. De ex-man heeft verder verklaard dat er enkel om fiscale redenen een transitievergoeding is betaald en dat die vergoeding is toegekend om de vrouw in staat te stellen de kosten van haar echtscheidingsadvocaat te betalen. De rechtbank ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen. De salarisadministrateur van het bedrijf heeft verklaard dat de hoogte van de alimentatie van de vrouw zodanig was dat er rekening is gehouden met het feit dat de vrouw niet verzekerd was voor de werknemersverzekeringen. Ook hierover twijfelt de rechtbank niet, omdat de verklaring is voorgelegd aan de advocaat van de ex-man die in reactie daarop, zonder de juistheid van de verklaring van de salarisadministrateur van het bedrijf te betwisten, heeft aangegeven dat de vrouw een alimentatie van € 4.000 per maand ontvangt en dat de ex-man daarnaast kinderalimentatie en de hypotheeklasten van de voormalige echtelijke woning betaalt. Kortom de vrouw heeft geen recht op een WW-uitkering. Bron: Rb. Gelderland 17-11-2020 (gepubl. 14-04-2021)
Terug naar overzicht
Een vrouw verzoekt UWV in 2017 om een WW-uitkering toe te kennen. Zij is vanaf 1 januari 1993 werkzaam geweest bij het campingbedrijf van haar ex-echtgenoot. In maart 1993 zijn zij in huwelijk getreden. De vrouw heeft tot 1 mei 2017 diverse werkzaamheden voor het campingbedrijf verricht. De werkzaamheden zijn met ingang van 1 mei 2017 beëindigd op basis van een vaststellings-/beëindigingsovereenkomst vanwege de voorgenomen echtscheiding. De echtscheiding is op 11 juni 2018 uitgesproken. Op 10 april 2017 heeft de vrouw een aanvraag voor een WW-uitkering ingediend. Volgens het UWV heeft de vrouw echter geen recht op een WW-uitkering omdat zij niet is aan te merken als een werknemer en daarom niet is verzekerd voor de WW. Volgens UWV ontbreekt de gezagsverhouding tussen de vrouw en haar werkgever. Uit de stukken blijkt dat de vrouw vanaf 1 januari 2010 onafgebroken € 2.750 bruto per maand heeft verdiend, exclusief vakantietoeslag en een bijtelling privégebruik zakelijke auto van € 766,02 per maand. Het bruto salaris is nooit geïndexeerd en volgens de loonstroken en loonaangiften gebaseerd op een arbeidsomvang van 20 uur per week. Op basis van de vaststellingsovereenkomst heeft zij € 25.000 netto ontvangen. Volgens een verklaring van de vennootschap is de alimentatie van de vrouw vastgesteld op € 4.000 per maand, omdat de vrouw altijd als niet verzekerd voor de werknemersverzekeringen te boek heeft gestaan. Mede op basis hiervan is het UWV van mening dat de huwelijksrelatie van de vrouw in de arbeidsrelatie overheerste en dat er geen sprake is van een dienstbetrekking naar burgerlijk recht. Ook was de vrouw niet verplicht verzekerd. De vrouw is het hier niet mee eens. Volgens haar was er van 1 januari 1993 tot met 30 maart 1994 sprake van een mondelinge arbeidsovereenkomst. De arbeidsovereenkomst van de vrouw is op basis van een vaststellingsovereenkomst beëindigd, waarbij een vergoeding is toegekend, die hoger was dan de transitievergoeding, omdat dit gebruikelijk is. Dat impliceert dat partijen bij de vaststellingsovereenkomst ervan uitgingen dat sprake was van een arbeidsovereenkomst die beëindigd moest worden. Uit het echtscheidingsconvenant blijkt dat de hoogte van de alimentatie niets te maken heeft met het niet verzekerd zijn voor de WW, omdat daarin over de beëindigingsovereenkomst het volgende is opgenomen: ‘De werkgever heeft daarin verklaard dat de vrouw geen verwijt treft ter zake het einde van dit dienstverband, zodat de vrouw eventuele aanspraken op een WW-uitkering kan behouden.’ Rechtbank Gelderland is van mening dat de vrouw er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat zij recht heeft op een WW-uitkering. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de vrouw vanaf 1 januari 1993 tot 1 mei 2017 een arbeidsrelatie heeft gehad met de vennootschap van haar man. Uit de loonstroken blijkt dat er geen afdracht van premies voor de WW en de WIA heeft plaatsgevonden. Volgens haar ex-man kon de vrouw zelf haar werktijden indelen, had zij meer vakantiedagen en werden met haar geen functioneringsgesprekken gevoerd. De vrouw slaagt er niet in, met bijvoorbeeld verklaringen van (ex-)werknemers, aannemelijk maken dat zij, net als de andere werknemers, door haar man werd aangestuurd. Alleen de verklaring van de vrouw vindt de rechtbank onvoldoende voor het aannemen van een gezagsverhouding. De ex-man heeft verder verklaard dat er enkel om fiscale redenen een transitievergoeding is betaald en dat die vergoeding is toegekend om de vrouw in staat te stellen de kosten van haar echtscheidingsadvocaat te betalen. De rechtbank ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen. De salarisadministrateur van het bedrijf heeft verklaard dat de hoogte van de alimentatie van de vrouw zodanig was dat er rekening is gehouden met het feit dat de vrouw niet verzekerd was voor de werknemersverzekeringen. Ook hierover twijfelt de rechtbank niet, omdat de verklaring is voorgelegd aan de advocaat van de ex-man die in reactie daarop, zonder de juistheid van de verklaring van de salarisadministrateur van het bedrijf te betwisten, heeft aangegeven dat de vrouw een alimentatie van € 4.000 per maand ontvangt en dat de ex-man daarnaast kinderalimentatie en de hypotheeklasten van de voormalige echtelijke woning betaalt. Kortom de vrouw heeft geen recht op een WW-uitkering. Bron: Rb. Gelderland 17-11-2020 (gepubl. 14-04-2021)