Actueel
Belaste verrekening negatief kapitaal bij uittreding
11 februari 2021
Sommige ondernemers hebben een negatief kapitaal in een samenwerkingsverband. Als deze ondernemers uittreden, kunnen de andere participanten dat aandeel overnemen. Daarbij kunnen zij besluiten de vergoeding voor dit aandeel te verrekenen met het negatieve kapitaal. In zo’n situatie vindt geen kwijtschelding plaats, aldus Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De toepassing van de kwijtscheldingswinstvrijstelling blijft dan ook achterwege.
Een man werkt met de werkmaatschappij van een holding samen in een maatschap. De man is gerechtigd tot 37,5% van de overwinst van de maatschap. De overwinst wordt overigens eerst verlaagd met een vergoeding voor de arbeid en het kapitaal van de maten. De man heeft in 2016 een aanzienlijk negatief kapitaal. De holding van de andere maat vindt dat onaanvaardbaar. Na enige correspondentie met deze holding besluit de man daarom op 1 juli 2016 uit de maatschap te treden. De man en de holding stellen in een overeenkomst het volgende op. De partijen constateren dat het kapitaal van de man op 30 juni 2016 negatief € 340.816 is. De man erkent vervolgens dat hij in het kader van de uittreding een direct opeisbare schuld heeft aan de andere maten. Deze maten nemen de goodwill, overige stille reserves en het recht om de naam van de maatschap te gebruiken over. De koopprijs voor het overgedragen aandeel in de maatschap bedraagt € 340.816. De overnemende partijen voldoen deze koopprijs door middel van een verrekening met het tekort aan kapitaal van de man. Vanaf 1 juli 2016 is de man in loondienst werkzaam bij de maatschap. De man stelt in 2016 een vrijgestelde kwijtscheldingswinst à € 340.816 te hebben genoten. De Belastingdienst bestrijdt deze stelling. De inspecteur meent dat de andere maten hun vordering niet hebben prijsgegeven, maar verrekend met de verschuldigde koopsom. De man tekent beroep aan, maar de rechtbank is het eens met de Belastingdienst. De maten hebben ook fiscaal gezien hun vordering op de man verrekend met de vergoeding voor zijn maatschapsaandeel. Deze vergoeding is bovendien het bedrag waartegen de andere maten de maatschap willen voortzetten. De man is verder niet bevoordeeld, zodat op geen wijze een kwijtschelding heeft plaatsgevonden. In zo’n situatie is de kwijtscheldingwinstvrijstelling dan natuurlijk niet aan de orde. Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 21-01-2021 (gepubl. 09-02-2021)
Terug naar overzicht
Een man werkt met de werkmaatschappij van een holding samen in een maatschap. De man is gerechtigd tot 37,5% van de overwinst van de maatschap. De overwinst wordt overigens eerst verlaagd met een vergoeding voor de arbeid en het kapitaal van de maten. De man heeft in 2016 een aanzienlijk negatief kapitaal. De holding van de andere maat vindt dat onaanvaardbaar. Na enige correspondentie met deze holding besluit de man daarom op 1 juli 2016 uit de maatschap te treden. De man en de holding stellen in een overeenkomst het volgende op. De partijen constateren dat het kapitaal van de man op 30 juni 2016 negatief € 340.816 is. De man erkent vervolgens dat hij in het kader van de uittreding een direct opeisbare schuld heeft aan de andere maten. Deze maten nemen de goodwill, overige stille reserves en het recht om de naam van de maatschap te gebruiken over. De koopprijs voor het overgedragen aandeel in de maatschap bedraagt € 340.816. De overnemende partijen voldoen deze koopprijs door middel van een verrekening met het tekort aan kapitaal van de man. Vanaf 1 juli 2016 is de man in loondienst werkzaam bij de maatschap. De man stelt in 2016 een vrijgestelde kwijtscheldingswinst à € 340.816 te hebben genoten. De Belastingdienst bestrijdt deze stelling. De inspecteur meent dat de andere maten hun vordering niet hebben prijsgegeven, maar verrekend met de verschuldigde koopsom. De man tekent beroep aan, maar de rechtbank is het eens met de Belastingdienst. De maten hebben ook fiscaal gezien hun vordering op de man verrekend met de vergoeding voor zijn maatschapsaandeel. Deze vergoeding is bovendien het bedrag waartegen de andere maten de maatschap willen voortzetten. De man is verder niet bevoordeeld, zodat op geen wijze een kwijtschelding heeft plaatsgevonden. In zo’n situatie is de kwijtscheldingwinstvrijstelling dan natuurlijk niet aan de orde. Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 21-01-2021 (gepubl. 09-02-2021)